Families

A.Brest

A.Cohen

H.Cohen / J.Wolff

S.Cohen / L.de Vries

D.en M.Drukker / J.de Hond

C.H.van Es

B.en S.van Esso / H.Roos

J.van Esso / J.Salomons

M.van Esso

B.Frank

H.Frank / P.Frank

J.Frank

R.Frankforter

B.van Gelder

R.Godfried

H.Goldsteen

M.Goldsteen

M., S., B. en S. Goldsteen

M.de Horst

S.Kan / J.Kan

S.Kats

N.en R.Keizer

J.van Kleef

B.Kroon

R.van Leer

S.de Leeuw en W.Kel

B.Levie

B.Levie

J.Levie

L.Levie

M.Levie

M.Lobstein

S.Mendels

C.Mesritz / R.Nathans

H. en S.Mesritz

M. en I.Pais / H.Polak

M.Polak

E. en J.van de Rhoer

J.van de Rhoer

J.van de Rhoer

L.van de Rhoer

M.van de Rhoer

P.van de Rhoer

S.van de Rhoer

M.A.Roos

S.Roos

J.Rozendal

J.Rozendal

I.Sanders

J.Schaap

S.van der Sluis

B.Stern

I.Stern

A.J.Stibbe

J.en B.de Vries / A.Klein

A.Weinberg

R.Wijl

L.J.Wilda

W.de Wilde

A.Wolf

I.Wolf

D.Wolff

D.Wolff / W.Russ

E.Wolff

J.Wolff

M. en J.Wolff

A.Zaligman

B.Zaligman

J.en M.Zaligman / I.Frank

J.Zaligman

P.Zaligman

S.Zaligman

S. en E.van Zuiden

P.Zwarts

A.Zwiers-Rozendal

Fam.van de Rhoer

Pension Molenstraat

Duits-joodse vluchtelingen

Alexander Jozef Stibbe, Martha Stibbe-Löwenstein

Alexander Jozef Stibbe (geboren op 28 april 1872) was een van de zeven kinderen van de uit Kampen afkomstige Phinie David Stibbe en de in Meppel geboren Rebekka Ali Cohen (een zuster van de beroemde hygiënist Levie Ali Cohen). De andere kinderen waren David, Adelgonda, Alexander, Elisabeth, Wilhelmina en Estrina.
Phinie David had een bakkerij in de Hoofdstraat. In 1887 deed hij zijn bakkerij over aan zijn meesterknecht Elias van Geens en werd hij commissionair in koloniale- en grutterswaren en bakkersartikelen voor diverse binnen- en buitenlandse fabrieken en handelshuizen. Hij was, sociaal gezien, een gezaghebbende figuur in de joodse gemeenschap in Meppel en had dan ook zitting in vele besturen. Daarnaast is hij legendarisch geworden door het Meppeler gezegde ‘ie wet’n wel wat Stibbe zegt’. Dit had zijn ontstaan te danken aan het feit dat, als Stibbe iets weigerde, dat vaak gebeurde met de woorden: ‘Ja, dat ku’j net begriepen, op oen donder’, ofwel ‘geen sprake van, een pak op je donder kun je krijgen.'
Reeds vroeg ging Alexander werken in de zaak van zijn vader. Op 24 september 1900 vormden zij tezamen een vennootschap onder de firmanaam P.D. Stibbe. Dat hij op dat moment al een tijdlang in de zaak van zijn vader werkzaam was, blijkt uit een brief die op 1 oktober 1900 naar alle klanten werd verstuurd: ‘Ik heb de eer U mede te deelen, dat ik mijn zoon A.J. Stibbe, die reeds vele jaren in mijn zaak werkzaam is, als deelgenoot daarin heb opgenomen.’
Alexander trouwde op 30 juli 1909 in Keulen voor de wet, met de uit die plaats afkomstige Martha Löwenstein (zij werd daar op 14 september 1879 geboren). Een dag later vond de kerkelijke inzegening plaats. Van de eerste plechtigheid is nog een Heiratsurkunde bewaard gebleven, van de tweede een Hausstandsbuch. Zij kregen één zoon: op 30 september 1910 werd Paul Dagobert Stibbe geboren.
Toen Phinie David op 14 september 1910 overleed, verloor Alexander niet alleen zijn vader, maar ook zijn compagnon. Dat is op de overlijdenskaart terug te lezen: ‘Hiermede vervul ik de treurige plicht, U mede te deelen, dat heden na eene korte ongesteldheid overleed mijn Vader en Compagnon, de heer […]’.

Paul Stibbe in 1928.

Alexander zette in zijn eentje de zaak voort, maar zijn niet al te goede gezondheid noopte hem er op 1 januari 1928 een punt achter te zetten. Hij verkocht de zaak aan zijn medewerker, de heer G. Heeres Jzn. Uit de brieven die hij toen aan zijn klanten verstuurde blijkt welke firma’s zoal door de firma Stibbe vertegenwoordigd werden, bijvoorbeeld: Stearine Kaarsenfabriek Apollo, Rijstpellerijen Albert Vis en Van Schaardenburg & Co., Oliefabrieken Calvé, Cacaofabriek C. Kamphuijs, N.V., Zwaardemaker’s Handel- en Industrie, Kandijfabriek Gebroeders van Gilse en Spiritus-Verkoopkantoor Bergen op Zoom-Delft. Helemaal stil leven ging Alexander nog niet: ‘Het agentschap in assuranties wordt door mij onder de firma P.D. Stibbe, op dezelfde wijze voortgezet.’ Blijkbaar handelde hij niet alleen in koloniale waren en dergelijke, maar ook in verzekeringen.
We mogen aannemen dat de periode tussen 1928 en 1940 redelijk probleemloos voor de familie Stibbe is verlopen. Het enige wat over hen uit die periode bekend is zijn twee paspoorten, gedateerd 6 juli 1939. Wrang is de aantekening dat het document geldig was voor ‘alle landen van de wereld.’ Dat zou een jaar later wel anders zijn!
De heer en mevrouw Stibbe waren inmiddels op leeftijd toen de Duitsers Nederland binnenvielen. De gezondheid van de heer Stibbe liet veel te wensen over. Dat heeft voor de nodige consternatie gezorgd. Eerst leek het nog enig voordeel te hebben, want toen op 3 oktober de meeste joden uit Meppel werden opgepakt, mocht de familie Stibbe in hun huis aan het Zuideinde (toen huisnummer 59) blijven. Basis hiervoor was waarschijnlijk een schrijven van dokter De Jong van 16 september 1942:

Ondergetekende, S. Adr. de Jong, arts te Meppel, verklaart dat de Heer A.J. Stibbe, geboren te Meppel, 28 April 1872, reeds sedert zijn jeugd een zware verkromming heeft van de wervelkolom, waardoor hij gedwongen is een orthophedisch steunapparaat te dragen, teneinde in staat te zijn zich behoorlijk te bewegen. Tengevolge van deze ernstige ruggegraatsverkromming lijdt hij meer dan 16 jaren aan een hartaandoening, die in de laatste jaren zodanig is verergerd, dat hij veel bedrust moet houden, de geringste inspanning moet vermijden waardoor hij gezwollen benen heeft en aan ademnood lijdt.
Bovendien heeft hij een duidelijke angina pectoris, is de bloeddruk verhoogd en bestaat er een prostaathypertrofie, waardoor hij reeds herhaalde malen gecatheteriseerd moest worden. Hij is tengevolge van dit alles geheel invalide en heeft dag en nacht zorgvuldige verpleging en verzorging nodig, waarvoor zijn echtgenote zorgt.

Dit uitstel zorgde voor veel onrust. Steeds weer verkeerden ze in onzekerheid of ze in Meppel mochten blijven of dat ze alsnog naar Westerbork zouden worden gebracht.
In april 1943 dienden de echte moeilijkheden zich aan. Het begon met een brief van inspecteur van politie Breedveld aan de commandant van de SS und SD in Assen. Daarin stond o.a. dat de heer en mevrouw Stibbe nog in Meppel verbleven. Deze brief was een antwoord op een telegram van Dr. Sellmer, de Beauftragte voor de provincie Drenthe, aan de burgemeester van Meppel waarin hij stelde dat deze uiterlijk 16 april mededeling moest doen aan de Sicherheitspolizei welke joden in Meppel verbleven. Op dat moment had de rijkscommissaris namelijk het besluit genomen dat zich onder andere in de provincie Drenthe geen joden meer mochten ophouden.
Voorlopig verkregen de heer en mevrouw Stibbe toestemming om in hun huis te blijven, maar gemakkelijk zal dat niet altijd zijn gegaan. De Sicherheitspolizei wist er immers van en die hield de zaak scherp in de gaten. Maar ook van andere zijde nam de druk toe. Zo wilde ook de waarnemend Gewestelijk Politiepresident, Y. de Boer, op de hoogte worden gehouden van de gang van zaken rond de familie Stibbe.

De heer en mevrouw Stibbe tijdens een wandeling over de Stationsweg.

De steun die de familie Stibbe uit Meppel ontving, mocht allemaal niet baten. Breedveld ontving begin september het bevel dat de familie Stibbe naar kamp Westerbork moest worden vervoerd; met een ziekenauto en eigen, voor hen geschikte, levensmiddelen. Politieagent Rondhuis moest hun dit verschrikkelijke bericht brengen. Mevrouw Stibbe had steeds gezegd dat de Duitsers hen niet levend in handen zouden krijgen: ‘Als we maar weten wanneer het werkelijk zover is'.
Op vrijdagavond 10 september liep en rommelde het echtpaar de hele avond door huis om alles in gereedheid te brengen en om nog wat zaken af te werken. Daarna werd het stil … De volgende ochtend vond de verpleegster van de heer Stibbe beiden, na de deur geforceerd te hebben. Ze lagen rustig naast elkaar; het gas had zijn werk gedaan. Op tafel lag geld klaar voor kleine betalingen. Een papiertje erbij met daarop de tekst ‘voor de melkboer, voor de slager enz.' Zoon Paul (hij verbleef met zijn vrouw in Kamp Westerbork en was daar als medicus werkzaam) schreef:

Wat mijn ouders betreft, vader was al lang ziek. Toen Meppel ‘ontruimd’ werd door de plaatselijke politie hoorde hij dit en wist de agenten te overtuigen dat hij te ziek was om te worden vervoerd (oktober 1942). Op 24 december 1942 zou een transport van W. met psychiatrische patiënten naar Apeldoorn gaan en ik wist dat ze langs het huis gingen. Ik heb me toen aangemeld als begeleider en de bewakende marechaussee gevraagd me daar even af te zetten en op de terugreis weer op te halen. ‘s Avonds had moeder boterhammen klaargemaakt en toen zat er een gemêleerd gezelschap om de tafel: drie marechaussees, enkele joodse verplegers en wij.
Zij hebben het zover ik weet zonder bijzondere moeilijkheden nog uitgehouden tot 9 september 1943, toen de nieuwe fanatieke politiechef aankondigde dat zij de volgende dag naar W. moesten, desnoods per ziekenauto. Zij hebben toen het plan uitgevoerd dat al langer bestond: matrassen in de keuken, veel Soneryl® genomen en de gaskraan (er was toen koolmonoxyde, giftig gas) opengezet.
Toen men de volgende morgen hen wilde halen waren zij bewusteloos; vader is te 10.00 overleden, moeder om 16.00 uur. De Duitsers in Assen bevalen ‘s ochtends hen toch te vervoeren, maar de politie meldde toen dat ze al overleden waren. Bevel: volgende ochtend om 7 uur begraven. Dit gebeurde op het algemene kerkhof in bijzijn van enkele vrienden; buurman, Remonstrants predikant Van Nooten bad het Onze Vader.
Bevriende mensen hebben een steen verzorgd met een opschrift. In W. hoorde ik via de chauffeur van de wasserij Top uit Meppel die daar geregeld kwam, dat er iets ernstigs was gebeurd; de volgende dag kreeg ik een telegram van de huisarts en enige dagen later kwam een met vaste hand geschreven kort afscheidsbriefje van beiden. Natuurlijk had ik er vrede mee, want in W. had ik niets voor hen kunnen doen.

De laatste foto (gemaakt in 1942) van de heer en mevrouw Stibbe.

Het was de wens van de heer en mevrouw Stibbe dat ze op de Algemene Begraafplaats, zouden worden begraven. Het heet dat ze hun laatste rustplaats wilden hebben tussen de Meppelers, die hen zo gesteund hadden. Vele Meppelers bewezen deze dappere mensen de laatste eer. De begrafenis moest snel gebeuren, voordat de Duitsers erachter kwamen wat gaande was. De aanspreker zou later verklaren: 'Ik heb nog nooit een lijk dat nog warm was weggebracht, maar nu is alles mogelijk'.
De gemeente Meppel betaalde voorlopig de kosten van de begrafenis, die om 7.00 uur 's morgens plaatsvond (' vanwege de openbare orde' ). Het was ook het minste wat de gemeenschap voor dit geplaagde echtpaar kon doen. De heer en mevrouw Stibbe, van huis uit welvarende burgers, hadden namelijk geen cent meer:

Das Ehepaar lebte in Wohlstand, doch das ganze Kapital war an die Bank Lipmann Rosenthal & Co. überwiesen. Im Hause wurde kein Geld vorgefanden, weshalb die Gemeinde Meppel einsweilen die Spesen der Beerdigung in Rechnung stellte.

Zuideinde 59.


Vorige